Onderhoud der gebouwen
Terwijl de bezittingen van de diaconie steeds toenamen, moest de kerkvoogdij met een minimum aan middelen het onderhoud van kerk en pastorie verzorgen. In 1860 werd in de kerkenraadsnotulen vermeld dat “er een dringende behoefte was aan reparatie van de pastorie, die de kerke-lijke fondsen ver te boven gaat“. Gelijktijdig werd er uit het batig saldo van de diaconie weer een bedrag van fl.600 ingeschreven op het Grootboek (een soort staatslening). De geschatte kosten van de reparatie waren fl. 3190. Dit was zo hoog geworden omdat de bouw zelf in 1826 al niet goed was uitgevoerd en omdat het onderhoud niet goed gedaan was. Dit bedrag was veel te veel voor de armlastige gemeente. Men wilde proberen bij de synode een ondersteuning te krijgen uit het fonds van noodlijdende kerken. De kerk kon fl. 100 en de gemeente kon fl. 50 opbrengen. Na 9 maanden kwam het bericht dat de synode inderdaad een bedrag van fl. 3040 wilde bijdragen voor de reparatie, onder de voorwaarde dat de kerkelijke gebouwen in een brandwaarborgmaatschappij werden ingeschreven.
En dat gebeurde. Na een forse verbouwing van de pastorie, werden beide gebouwen ingeschreven in de Maatschappij van brandverzekering voor het Koninkrijk der Nederlanden, gevestigd te ‘s-Hertogenbosch, voor de som van fl. 5000 voor de kerk en fl. 4000 voor de pastorie. Twee jaar later werd dit laatste bedrag verhoogd tot fl. 5000.
Omdat ook het onderhoud van de kerk met minimale middelen moest gebeuren, begonnen daar ook problemen op te treden. Er kwamen steeds vaker lekkages en andere kwalen, zodat de kerkenraad in 1888 besloot een actie te starten om tot de bouw van een nieuwe kerk te komen. Men zond een aanvraag naar de synode voor een subsidie van fl. 5000 uit het synodaal fonds voor noodlijdende kerken en personen. Bovendien werd een subsidie van fl. 200 gevraagd uit het Provinciaal Subsidie en reservefonds voor de pastorie.
De bouw van de nieuwe kerk
Van de Algemene Synode der Nederlandse Hervormde kerk werd een subsidie verkregen van fl. 2300. Aanvullend werd een lening gesloten van fl. 2500. De heer Grambeek uit Eindhoven leverde de tekeningen en een begroting. Bovendien hield hij later tijdens de bouw het opzicht over het werk. De aannemer was J.F. van der Struyk, en de totale bouwkosten waren
fl. 5613,00½ voor de bouw, het bijwerk en in orde brengen van het kerkgebouw met ameublement. Op 7 december 1890 werd de nieuwe kerk, die op dezelfde plaats als haar voorganger was gebouwd, op plechtige wijze door ds. H. Krol in gebruik genomen
Hierbij waren ook een aantal rooms-katholieke notabelen aanwezig. Deze kregen daarover later wel van de deken een uitbrander. De eerste steen werd gelegd door Gerardus Wilhelmus Boot, kerkvoogd.
De kerkelijke financiën
In deze tijd was de gemeente zeer arm, althans waar het de inkomsten voor de kerk betrof. De diaconie had een zeer ruim fonds. En regelmatig werd aan het Provinciaal Kerkbestuur gevraagd om het batig saldo van de Diaconierekening te mogen besteden “om het kwaad slot der Kerkerekening (…) te dooden“.
Ook de rente en aflossing van de lening t.b.v. de kerkbouw in 1890 mocht betaald worden uit het batig saldo der Diaconie-rekening. Bovendien werd een jaarlijkse gift ontvangen van de Gustaaf Adolf-vereniging die voor dit doel gebruikt werd. De lening zelf ten bedrage van fl. 2500 werd verstrekt door de inmiddels zeer welgestelde bewoners van Welstandhoeve nr. 96, de gebroeders Holzenbosch.
De begraafplaats
Van ouds her werden begrafenissen op het kerkhof bij de oude kerk op de Rosheuvel gedaan. Ook gedurende de protestantse periode was de begraafplaats, en voor de rijken het koor in de kerk, de enige mogelijkheid. In 1798 werd de kerk teruggegeven aan de rooms-katholieken, maar de begraafplaats bleef tot 1825 door beide kerkgenootschappen in gebruik.
Sinds 1825 werden de protestanten begraven in hun eigen begraafplaats bij het kerkje op de Markt. In 1827 besloot de Raad der Gemeente Valkenswaard echter dat het kerkhof in het midden van de bebouwde kom moest worden gesloten per 1 januari 1829. Dit mocht een gemeenteraad besluiten als het inwonertal groter werd dan 1111. De protestanten kregen wel een apart deel toegewezen op de algemene begraafplaats aan de Rosheuvel.
In 1900 vroeg de kerkenraad aan de Raad der Gemeente Valkenswaard om het deel van de begraafplaats dat reeds door de protestanten werd gebruikt, te mogen kopen en behoorlijk af te scheiden van de rest van de begraafplaats. Dit werd toegestaan voor een bedrag van fl. 100 onder voorwaarde dat het grafmonument van Richard Hamont ongeschonden bleef. Het geld werd uit het batig saldo van de diaconie verkregen.